Thursday, August 24, 2006

Story of the sun..

Bron is een eeuwenoud indianen verhaal doorgegeven van generatie op generatie.

De zonnekinderen
Wejumakon

door Wezenhagen van Saramacca (verteller)

DE ZON EN ZIJN TWEELINGZOONS

Nog voor de grootvader van mijn grootmoeder was geboren, dwaalde er een meisje door het bos op zoek naar vruchten. Op haar rug droeg zij een moetete, een gevlochten mand. Toen zij een ei van een powisi-vogel zag, was zij blij. Dat was een lekkernij voor thuis. Zij deed het ei in haar mand en liep verder tot zij een boom zag waaraan veel vruchten hingen. Zij rekte zich uit om er een paar te plukken, maar de vruchten hingen zo hoog dat zij zelfs op haar tenen er niet bij kon. Zij maakte een sprongetje en probeerde ze zo te pakken te kijgen, maar zij verloor haar evenwicht en viel op haar rug... op de mand waarin het ei zat. Het ei brak en het had niet één maar twee dooiers. Het eigeel stroomde langs haar rug!

Het meisje holde naar huis, waste zich en ging in haar hangmat liggen om wat uit te rusten. Toen verscheen er een vreemde Indiaan in haar hut, die zei: "Ik ben Weju, de zon, en jij wordt de moeder van mijn kinderen. Omdat het ei twee dooiers had, zal er over enige tijd een tweeling worden geboren. Jij en mijn kinderen, jullie zullen mij moeten volgen waar ik ook naartoe ga. Ga nu maar slapen, maar kom mij morgen achterna. Luister naar de stemmen van onze kinderen, de tweelingzonnetjes die nog niet geboren zijn. Zij zullen je de weg wijzen."

Weju verliet de hut en verdween in westelijke richting. De volgende ochtend kwam de zon schitterend op in het oosten, maar het meisje dacht er niet aan dat hij haar man was, totdat de ongeboren zonnekinderen riepen: "Pluk bloemen voor ons, moeder, toe, pluk bloemen voor ons."

Het meisje ging op weg en waar zij bloemen zag, plukte zij die. Zonder het zelf te weten volgde zij zo de zonneweg, want alleen langs de weg van de zon bloeien bloemen. Maar aan sommige bloemen zaten dorens, die het meisje in de vingers prikten en dat deed pijn. Ze sloeg een andere weg in waar geen bloemen bloeiden. De zonnekinderen riepen niet meer om bloemen, omdat zij zagen dat hun moeder de weg van de maan had gekozen. Tegen de avond kwamen zij bij een hut. Bij het vuur zat een paddengrootmoeder te roeren in een pot met pepersoep. "Heeft u iets voor mij te eten?" vroeg het meisje. "lk heb zo lang gelopen en ik ben zo moe en ik heb zo'n honger. Kan ik vannacht hier blijven?"

De paddengrootmoeder schudde haar hoofd. Ze zei: "Ik kan je niets te eten geven en je kunt hier ook niet blijven slapen, want mijn man houdt niet van gasten. Als hij je ziet, eet hij je op. Ga snel weg, meisje, snel!"

"Maar waar moet ik naartoe? Ik ben de weg kwijt." En het meisje legde uit dat zij Weju, de zon, zocht, maar hem nergens kon vinden.

"Waarom zoek je hem?" wilde de paddengrootmoeder weten. Wat moet dat meisje van Weju? dacht ze. Als jong meisje was paddengrootmoeder verliefd geweest op de zon, omdat hij zo warm was en zij zo koud... Maar Weju had haar liefde niet beantwoord.

Het meisje vertelde dat zij de moeder was van de nog ongeboren kinderen van Weju. Toen kreeg de paddengrootmoeder medelijden met haar en zij zei: "Ik hoor mijn man al, vlug, verberg je maar in de pot met pepersoep."

"Ik ruik Indianen," riep de paddengrootvader zodra hij binnen was. "Hoe kom je daarbij, er zijn hier geen Indianen," zei de paddengrootmoeder. De paddengrootvader geloofde haar niet en ging op onderzoek uit. Hij tilde het deksel van de pot met pepersoep op, zag het meisje en doodde haar met één slag. Toen kwamen de zonnekinderen te voorschijn en de paddengrootmoeder smeekte haar man om hen te sparen. Paddengrootvader streek zijn hand over zijn hart en liet de kinderen leven.

De paddengrootmoeder zorgde zo goed voor de tweelingjongens dat zij in een maand zo groot waren als jongens van twaalf. Op een dag zeiden zij dat zij weg moesten, dat zij hun vader wilden zoeken. Paddengrootmoeder begon te huilen, zij wilde niet dat zij weggingen en paddengrootvader riep kwaad: "Hoe kunnen jullie haar dat aandoen! Ik zal jullie krijgen..."

De jongens renden weg, maar een van hen was niet snel genoeg, werd gegrepen en gedood. Zijn broer zag het en riep een voorbijvliegende zonnepapegaai te hulp, die met zijn snavel de jongen bij zijn lendendoek greep en met hem wegvloog. De vogel landde op een verbazingwekkend hoge maripa-palrn met kolossale vruchten. Ze waren in het land van de reuzen terechtgekomen, waar alles ontzaglijk groot is.

Er kwam een oude reuzin aan die een tros maripa-vruchten wilde kappen. De zonnejongen trilde van angst. "Hé, een klein aapje," ontdekte de reuzin en zij pakte het en bond het diertje vast boven op de tros vruchten.

De oude reuzin liep met reuzenstappen over een lange weg en bereikte in korte tijd een uitgestrekte savanne. Daar stond een enorm grote hut waarin haar reusachtige dochter zat. "Kijk eens wat ik bij de maripa-boom heb gevonden? Dat zal smaken, hè Wil jij het braden?"

De jonge reuzin nam het kleine aapje op de arm en streek hem over zijn kopje. "Wat een leuk aapje," zei ze, "en wat is hij mooi bruin. Waarom moeten we hem opeten, er zit bijna geen vlees aan, hij is nog zo klein, hij bijt niet eens. Mag ik hem houden en voor hem zorgen?"

"Vooruit dan maar," zei de oude reuzin. Zo bleef de zonnejongen bij de reuzinnen. De jonge reuzin gaf hem genoeg te eten en sloeg hem nooit. Maar toen hij groter werd, zei de oude reuzin dat het tijd werd om hem op te eten. De jongen hoorde dat en rende naar de rivier. Daar schoot hij met een pijl en boog een kleine vis, die hij besmeerde met een tulala, een tovermiddel. "Wat knap van je!" riep de jonge reuzin uit toen de zonnejongen thuiskwam. "Wat heeft die aap van je gedaan?" wilde de oude reuzin weten. Toen zij het kleine visje zag dat de zonnejongen had thuisgebracht, werd zij erg driftig: "Noem je dat knap? Wat moeten we met zo'n visje, aan die aap van jou zit meer vlees." "Wacht," zei de zonnejongen. "Kook hem eerst en als je daaraan niet genoeg hebt, kun je mij opeten." De jonge reuzin deed het visje in een reuzenpot met water en zette hem op het vuur. Tot haar verbazing werd de kokende vis groter en groter tot hij bijna uit de pot barstte. De zonnejongen keek toe hoe de beide reuzinnen aten en aten tot ze niet meer konden.

Nu moest de zonnejongen elke dag voor hen op jacht en elk visje, vogeltje of konijntje dat hij ving, smeerde hij in met zijn tovermiddel, zodat de reuzinnen altijd genoeg te eten hadden. Intussen dacht het zonnekind: Hoe kom ik hier weg? Kon ik maar vliegen... Toen hij op een keer een hoen zonder staart had geschoten, sneed hij daarvan de vleugels af en oefende daarmee. Het vliegen ging steeds beter en op een morgen besloot hij te vertrekken. Zoals iedere ochtend ging hij naar de rivier om vissen te schieten. Daar lag zijn korjaal en hij stapte erin en voer de rivier op. Zoals hij had verwacht, kwam de oude reuzin al gauw naar de rivier om te kijken of hij al iets had gevangen. "Als je iets wilt zien, moet je hier komen," riep de zonnejongen. "Brutale aap," riep de oude reuzin en zij sprong in het water en zwom naar de korjaal. Het zonnekind deed snel zijn vleugels aan en vloog naar de hemel. Toen hij halverwege was en moeite had om hoger te vliegen, hoorde hij de stern van zijn vader de zon. "Ben je daar eindelijk," zei Weju en hij haalde zijn zoon binnen. "Ik zal je naar je broertje brengen."

"Maar die is toch gedood door paddengrootvader? Dat heb ik zelf gezien."

"Nee hoor," zei vader zon, "ik heb hem opgepikt voordat paddengrootvader hem kon doodslaan."

"Waar is hij?" riep de zonnejongen opgetogen uit.

"Zie je die avondster?" vroeg Weju. "Dat is hem."

"Kan ik ook een ster worden?" smeekte de zonnejongen.

"Natuurlijk," knikte de zon Weju. "Voor jou heb ik werk als morgenster." Zo kun je 's nachts als het helder is en 's morgens vroeg de zonnekinderen aan de hemel zien staan!

EINDE ofwel het begin van de story of ther sun and the moon...