Seismische golven
Bij een aardbeving ontstaan verschillende soorten seismische golven. Drukgolven trillen in dezelfde richting als waarin de golf zich voortbeweegt, waarbij het gesteente waardoor de golf zich beweegt afwisselend samendrukt en uitgerekt wordt. Schuifgolven trillen loodrecht op de voortplantingsrichting. Drukgolven, die ook wel primaire golven worden genoemd, planten zich sneller voort dan schuifgolven (secundaire golven) en bereiken daarom eerder het aardoppervlak. Uit het tijdverschil tussen de aankomst van de verschillende golven kan de afstand tot een aardbevingshaard worden bepaald. Ook kan bepaald worden uit welke richting golven komen.
Geïnduceerde aardbevingen
Aardbevingen die veroorzaakt worden door aardgas uit de diepe ondergrond te produceren noemt men 'geïnduceerde' aardbevingen omdat ze kunstmatig veroorzaakt zijn. Dit soort bevingen heeft een typisch karakter, wat ze vaak onderscheidt van natuurlijk aardbevingen. Ze zijn meestal zwak (met een magnitude kleiner dan 4 op de schaal van Richter) en vinden relatief ondiep plaats (enkele kilometers) Wat ze altijd onderscheidt van natuurlijke bevingen is uiteraard dat ze vlakbij gasvelden plaatsvinden. Onderstaande figuren tonen twee seismogrammen van zwakke bevingen met vergelijkbare sterkte en geregistreerd op vergelijkbare afstand: één van een naschok van de natuurlijke, diepe aardbeving bij Roermond in april 1992. De ander van een geïnduceerde ondiepe aardbeving bij Roswinkel in maart 1999.
Aardbevingen worden in Nederland geregistreerd en bestudeerd door de afdeling Seismologie van het KNMI. Seismologen houden zich bezig met onderzoek naar de oorsprong en de voortplanting van door aardbevingen opgewekte golven in de aarde en de activiteit van breuken. Aardbevingen of andere seismische bronnen kunnen een natuurlijke of kunstmatige oorsprong hebben. Aardbevingen als gevolg van gaswinning zijn kunstmatig. Ze worden ook wel geïnduceerde bevingen genoemd om aan te geven dat ze door menselijk handelen veroorzaakt zijn. De trillingen die bij een natuurlijke of geïnduceerde aardbeving worden opgewekt door een plotselinge verschuiving langs een breukvlak, planten zich als golven in meerdere richtingen voort (Figuur 1). Aan het aardoppervlak kunnen zulke trillingen worden waargenomen met behulp van seismometers. Een van de eerste seismometers die trillingen in alle richtingen kon registreren werd in 1893 gebouwd door de Engelse seismoloog John Milne. Het opgenomen trillingssignaal wordt tegenwoordig digitaal opgeslagen en bekeken op een computerscherm. Ook kan het direct worden afgebeeld op papier (Figuur 2). Een afbeelding van de waargenomen trillingen wordt een seismogram genoemd. Het KNMI heeft, verspreid over het hele land, een twintigtal seismische stations ingericht (Figuur 2). Om verstoringen door trillingen uit de omgeving tegen te gaan, zijn de seismometers in Noord-Nederland op enige diepte onder het aardoppervlak geplaatst. Zo is er minder storing door trillingen uit de omgeving. Uit de registratie door seismometers kan de plaats van herkomst van de aardbevingsgolven worden vastgesteld. Het punt in de aardkorst waar een aardbeving plaatsvindt wordt het hypocentrum genoemd. Het epicentrum is de plaats recht boven het hypocentrum aan het aardoppervlak. Bij veel natuurlijke aardbevingen ligt het hypocentrum op enkele tientallen kilometers diepte, maar soms ook maar op enkele kilometers.
Bron; www. geofoon.nl/seismologie